‘Mocht het niet lukken,’ zei tante, ‘praat dan eens met de Jakkepoes. Een zwerfkat. Ze zit meestal op het dak van de Verzekeringsbank. Niet dat ze een goeie naam heeft, het is een slons en een del. Maar ze weet veel, juist omdat ze door de hele stad sliert.’
‘Bedankt.’
‘En nu ga ik naar binnen,’ zei tante Moortje. ‘Ik heb diep medelijden met je, maar ik
Met opgeheven staart wandelde tante Moortje door de tuin weg, in de richting van haar huis, terwijl haar arme nicht het koffertje opnam en door een gat in de heg kroop. Op zoek naar de buurkat.
Met Tibbe ging het niet goed. Hij liep heen en weer over zijn zolder, ging nu en dan aan de schrijfmachine zitten, verscheurde dan woedend alles wat hij getikt had en rommelde in alle laatjes op zoek naar zijn pepermuntjes. Hij had het idiote idee dat hij zonder pepermuntjes niet kon denken en niet kon schrijven, maar ondertussen werd het later en later.
‘Eigenlijk zou ik de straat weer op moeten gaan,’ zei hij. ‘Om te kijken of er ergens iets
Er was een zacht geluid in de keuken. De pedaalemmer.
‘Dat is Fluf,’ zei Tibbe. ‘De sloeber! Hij probeert de visgraten uit de vuilnisemmer te halen. En dat terwijl hij een hele vis heeft gehad. Ik zal maar eens gaan kijken, anders haalt hij de hele emmer omver en dan kan ik weer gaan vegen.’
Tibbe stond op en deed de deur naar de keuken open. Hij schrok.
Het was Fluf niet. Het was een juffrouw.
Direct toen ze hem hoorde draaide ze zich om. Ze had een grote visgraat in de bek. Nee nee, in haar
Ze nam de graat uit haar mond en glimlachte vriendelijk. Haar groene ogen stonden een beetje scheef.
‘Pardon meneer,’ zei ze. ‘Ik zat hier op uw dak met uw kat Fluf. En het rook zo heerlijk. Zodoende ben ik door het dakraam geklommen. Hij zit nog buiten.’
Ze sprak heel keurig en damesachtig. Maar wat was ze nat. Het rode haar viel in pletterige sliertjes om haar hoofd en haar mantelpakje was druipnat en gekreukeld.
En ineens had hij zo’n medelijden met haar. Precies een zielige halfverzopen poes. Een aanloopkat!
‘De visjes zijn helaas op,’ zei Tibbe. ‘Maar als u zo’n honger hebt... ik heb wel een scho...’ Bijna had hij gezegd: een schoteltje melk. een
‘Erg graag,’ zei ze beleefd, maar intussen keek ze scheel en woest van de honger.
‘Legt u
Ze gooide de graat in de pedaalemmer. En daar zat ze dan schuw en nat op de keukenstoel toe te kijken hoe Tibbe een blikje sardines openmaakte.
‘Mag ik misschien weten hoe u heet?’ vroeg Tibbe.
‘Minoes. Juffrouw Minoes.’
‘En
‘Meneer Tibbe,’ zei ze. ‘Dat weet ik.’
‘Zeg maar gewoon Tibbe. Iedereen noemt me Tibbe.’
‘Als u het goedvindt blijf ik liever
‘Hoe kwam u zo op het dak?’ vroeg hij.
‘Ik eh... Ik zocht een betrekking.’
Tibbe keek haar verbaasd aan. ‘Op het dak?’
Maar ze gaf geen antwoord. De boterhammetjes waren klaar. Tibbe had bijna het bordje op de grond gezet, maar hij bedacht zich. Ze eet waarschijnlijk als een mens, dacht hij. En dat was ook zo. Ze at keurig met mes en vork.
‘U hebt een betrekking bij de krant,’ zei ze tussen twee happen door. ‘Maar niet lang meer.’
‘Hoe weet u dat in vredesnaam!’ riep Tibbe.
‘Gehoord,’ zei ze. ‘Dat stukje is niet gelukt. Dat stukje over mij in de boom. Jammer.’
‘Zeg, hoort u eens even,’ zei Tibbe. ‘Ik zou wel erg graag willen weten van wie u dat gehoord hebt... Ik heb namelijk met helemaal niemand gesproken.’
Hij wachtte tot ze haar mond leeg had. Het was de laatste hap. Ze likte de laatste kruimels met haar vinger op en likte de vinger af.
Toen deed ze haar ogen half toe.
Ze valt in slaap... dacht Tibbe.
Maar ze sliep niet. Ze zat zoet voor zich uit te staren. En nu hoorde Tibbe een zacht ronkend geluidje. De juffrouw zat te spinnen.
‘Ik vroeg u wat,’ zei Tibbe.
‘O ja,’ zei ze. ‘Wel, ik heb het allemaal van horen zeggen.’ Tibbe zuchtte. Toen zag hij dat ze bibberde. Geen wonder, al die natte kleren.
‘Hebt u niet iets droogs om aan te trekken?’ ‘Ja,’ zei ze. ‘In mijn koffertje.’