Читаем Minoes полностью

Misschien kan ik toch iets schrijven over die vreemde dame, dacht hij.

En hij begon.

Vanmiddag, omstreeks vijf uur, werd een dame op de Groenmarkt achtervolgd door een herdershond. In paniek klom zij in een der hoge iepen, tot boven in de kruin. Aangezien zij er niet meer uit durfde, bood ik haar de helpende hand. Waarna zij haar weg vervolgde en tussen de spijlen van een hek in een tuin kroop.

Tibbe las het over. Het was maar een erg kort stukje. En hij had zo het gevoel dat z’n baas zou zeggen: ‘’t Gaat weer over een kat.’

Nog eens overnieuw. Eerst een pepermuntje, dacht Tibbe. Dan werk ik beter.

Hij zocht op z’n schrijftafel naar de rol pepermunt. Hee, ik dacht dat ik nog een rolletje had. ‘Weet jij ook waar ik die pepermunt gelaten heb, Fluf?’

‘Mrow,’ zei Fluf.

‘Jij weet het dus ook niet. Wat is er, wou je eruit? Moet je weer zo nodig het dak op?’

Tibbe deed het dakraam in de keuken open en Fluf verdween in de duisternis, de daken op.

Het regende nog zachtjes en er kwam een koude windvlaag binnen.

Tibbe ging terug naar de schrijfmachine. Hij zette er een schoon vel in en begon opnieuw.

Hoofdstuk 2

Een aanloopkat

Terwijl Tibbe op z’n zolder zat te piekeren en te tobben, was de vreemde juffrouw niet zo erg ver weg.

Een paar straten verder zat ze in een tuin, weggedoken tussen de struiken. Het was nu avond en pikdonker. Het woei en de tuin was erg nat.

Daar zat ze met haar koffertje. Ze maakte een klein mauwerig geluidje. Eerst gebeurde er niets.

Nog een keer liet ze dat geluid horen. En nu kwam er antwoord uit de richting van het huis.

‘Mow...’

Een stokoude deftige zwarte poes kwam heel langzaam aanlopen. Argwanend bleef ze staan, een eindje van de struiken af.

‘Tante Moortje...’ fluisterde de juffrouw. De oude poes blies en deinsde achteruit. ‘Nu zie ik het...’ siste ze. ‘Jij? ‘Kent u me nog, tante Moortje?’ ‘Jij bent Minoes! Nicht Minoes uit de Emmalaan!’ ‘Ja tante. Ik hoorde dat u hier woonde en ik kom even aanlopen.’

‘Ik had het al gehoord,’ zei de oude kat zenuwachtig. ‘Ik heb gehoord wat er met je gebeurd is... Alle katten spreken erover. Hoe kon dat nou toch gebeuren, Minoes. Jij, die toch van de allerbeste kattenfamilie van Killendoorn bent! Wat zegt je naaste familie ervan?’

‘Ze willen me niet meer kennen,’ zei de juffrouw. ‘Ze zeggen dat het mijn eigen schuld wel zal wezen. Mijn zuster draait mij de staart toe...’

‘Ssss...’ zei tante Moortje. ‘Begrijpelijk. Je moet ook wel iets vreselijks gedaan hebben om gestraft te worden. Een mens geworden! Wat een gruwelijke straf. Voor geen duizend kanaries zou ik een mens willen wezen. Vertel eens: was er tovenarij in het spel?’

‘Ik weet het niet,’ zei nicht Minoes.

‘Maar je moet toch weten hoe het gebeurd is?’

‘Ik weet alleen maar dat ik uitging als kat en terugkwam als juffrouw.’

‘Niet te geloven,’ zei tante Moortje. ‘Toch zal het wel aan jezelf gelegen hebben. Waarschijnlijk heb je iets erg onkats gedaan. Wat was het?’

‘Niets, ik heb niets gedaan, voor zover ik weet.’

‘En kleren heb je aan,’ ging tante Moortje door. ‘Had je meteen kleren aan?’

‘Die... die heb ik ergens weggenomen,’ zei de juffrouw. ‘Ik kon toch niet bloot gaan zwerven.’

‘Jasses! Een koffertje ook nog...’ siste tante Moortje. ‘Waar is dat goed voor?’

‘Ook weggenomen.’

‘Wat zit er dan in?’

‘Nachtgoed. En een tandenborstel. En een washandje en zeep.’

‘Je wast je dus niet meer met spuug?’ ‘Nee.’

‘Dan is alles verloren,’ zei tante Moortje. ‘Ik had nog hoop dat het weer in orde zou komen! Maar nu vrees ik dat er geen hoop is voor je.’

‘Tante Moortje, ik heb honger. Hebt u niets voor me te eten?’

‘Het spijt me, helemaal niets. Mijn kittekat van vanavond is op. En ik heb een keurige vrouw. Laat nooit eten slingeren. Alles gaat de koelkast in.’

‘Is ze aardig?’ vroeg nicht Minoes.

‘Zeker wel. Hoezo?’

‘Zou ze mij niet erbij willen hebben?’

‘Nee? riep tante Moortje verschrikt. ‘Kind, wat een idee. Zoals je nu bent?’

‘Ik zoek een tehuis, tante Moortje. Ik moet toch ergens onderdak? Weet u niet iets? Hier in de buurt?’

‘Ik ben oud,’ zei tante Moortje. ‘Ik kom haast nooit meer op de daken en heel zelden in een andere tuin. Maar een paar kennissen heb ik nog wel over. Eén tuin verder woont de kat van de onderwijzer meneer Smit. Die kant uit. Ga daar eens mee praten. De kat heet Simon. Schele Simon. Hij is van Siamese afkomst, maar toch erg aardig.’

‘En zou ik dan misschien bij die onderwijzer...’

‘Nee nee,’ zei tante Moortje. ‘Daar kun je ook niet terecht. Maar Simon kent alle katten in de buurt. Dus ook alle mensen. Hoogst waarschijnlijk kan hij je een tip geven.’

‘Dank u wel, tante Moortje. Tot ziens dan. Ik kom nog wel eens langs.’

Перейти на страницу:

Похожие книги